stress
Stress is een complex begrip waaraan geen eenduidige definitie verbonden is. Onder stress wordt een proces bestaande uit vier fases verstaan (McGrath, 1970):
1. Een fysieke of psychologische eis die aan een individu gesteld wordt
2. De perceptie van deze eis door het individu (mate van ervaren bedreiging)
3. De fysiologische en / of psychologische respons op de gestelde eis
4. Het gedrag wat hierop volgt

Hoewel in het dagelijks taalgebruik termen als "stress", "spanning" en "angst" afwisselend worden gebruikt, heerst er verwarring in de literatuur, omdat er een gebrek is aan onderscheid in de definiëring. Voor de sportpsychologie als onderzoeksterrein is het belangrijk dat deze begrippen goed van elkaar onderscheiden worden om de kwaliteit van studies te verhogen. Om in het vervolg lange verklaringen onnodig te maken en verwarring te voorkomen omschreven Weinberg en Gould (1995) een aantal nauwkeurige definities. De volgende definities worden door hen gehanteerd:
  • Arousal (opwinding):
    Een algemene fysiologische en psychologische activatie van een organisme of persoon variërend van diepe slaap tot uiterste opwinding. Een persoon die zich bijvoorbeeld in een hoge staat van arousal bevindt, heeft een verhoogde hartslag en ademhaling, transpireert en is mentaal geactiveerd.
  • Angst:
    Een negatieve emotionele toestand waarbij de persoon zich nerveus en bezorgd voelt, gepaard gaande met activatie en arousal van het lichaam. Angst heeft een cognitieve component, zoals nervositeit en bezorgdheid, en een somatische component, zoals de ervaren fysieke activatie.

Het begrip angst kunnen we verdelen in twee vormen:
1. Toestands-angst
2. Trek-angst

Toestands-angst is een tijdelijke, steeds veranderende en situatie-afhankelijke emotionele toestand waarbij de persoon bewuste subjectieve gevoelens van spanning en vrees ervaart, gepaard met activatie van het autonome zenuwstelsel (Spielberger, 1966). Hierbij gaat het om momentopnamen. Cognitieve toestands-angst betreft de mate waarin iemand zich zorgen maakt en negatieve gedachten heeft. Somatische toestands-angst betreft de van moment tot moment veranderende fysiologische activatie die het gevolg is van angst (Weinberg & Gould, 1995). Trek-angst is, in tegenstelling tot toestandsangst, een onderdeel van de persoonlijkheid. Spielberger (1966) omschreef trek-angst als de dispositie om objectieve, niet-gevaarlijke omstandigheden als een bedreiging waar te nemen en daarop te reageren met een buitensporig grote mate van toestandsangst.

De hierboven beschreven vormen van angst en arousal vallen onder de derde fase van het stress-proces: het zijn mogelijke responsen die voor kunnen komen als reactie op een aan het individu gestelde fysieke of psychologische eis. Het gevolg is dat bij het meten van stress rekening gehouden moet worden met deze mogelijke responsen op stress.

Meten van stress
Stress kan zich dus zowel op mentaal als op fysiek niveau manifesteren. Bovendien is stress geen stabiele of statische toestand, maar een continu fluctuerend proces. Het meten van stress kan op de volgende vier wijzen geschieden (Fleming & Baum, 1987):
  • Zelfrapportage
  • Biochemisch
  • Fysiologisch
  • Gedragsmatig

Zelfrapportage geschiedt aan de hand van vragenlijsten of interviews. Deze vragenlijsten beogen de attitudes, gevoelens, gedachten en gedragingen van een persoon in een bepaalde situatie te meten door er direct naar te vragen. Op deze manier kunnen affectieve en somatische toestanden, de subjectieve waarneming van stressoren en het coping-gedrag beoordeeld worden. Enkele vragenlijsten die hier vaak gebruikt worden zijn: de Symptom Checklist-90 (SCL-90; Derogatis, 1977), de Perceived Stress Scale (Cohen, Kamarck, & Mermelstein, 1983), en de Profile of Mood State (POMS; Wald & Mellenbergh,1990). Ook angstvragenlijsten kunnen hier onder geschaard worden.

Biochemische metingen kunnen aantonen of er stressgerelateerde veranderingen in het endocriene systeem of enzym-veranderingen optreden. Hoewel stress veel hormonen beïnvloedt, zijn de belangrijkste stresshormonen de catecholaminen en corticosteroïden. Van het endocriene systeem zijn corticosteroïden de meest bestudeerde hormonen in het onderzoek naar stress (Fleming & Baum, 1987). Cortisol kan worden gemeten in het bloed, de urine en het speeksel. De makkelijkste en relatief goedkoopste manier om cortisol te meten is door middel van speekselmonsters. Speeksel heeft het voordeel dat het de ongebonden (vrije) cortisolfractie in het serum zeer goed weergeeft en bovendien zijn speeksel-cortisol-niveaus niet afhankelijk van speekselproductie.

Fysiologische stressmetingen richten zich vooral op arousal van het sympathische zenuwstelsel vanwege de impact van stress op bijvoorbeeld het cardiovasculaire systeem, de ademhaling en de spierspanning. Sympathische arousal gedurende stress verhoogt de hartslag, bloeddruk en spierspanning, en versnelt de ademhaling. De transpiratie tijdens stress vermindert de weerstand van de huid.

Gedragsmetingen worden gebruikt om de effecten van stress op prestatie en de na-effecten van stress te meten. Deze metingen bestaan over het algemeen uit directe observatie van gedrag of prestatiemetingen op een aantal taken die zeer waarschijnlijk door stress beïnvloed worden.